De H. Anna en H. Maagd Maria

"Wee mij, wie heeft mij verwekt
en welke schoot heeft mij gebaard?
Want ik ben een vervloeking geworden in de ogen van de kinderen van Israël,
zij hebben mij bespot en uit de tempel van de Heer weggehoond,

Wee mij, met wie ben ik te vergelijken?
Niet ben ik te vergelijken met de vogels des hemels,
want ook de vogels des hemels zijn vruchtbaar voor U, Heer.

Wee mij, met wie ben ik te vergelijken?
Niet ben ik te vergelijken met de dieren van de aarde,
want ook de dieren van de aarde zijn vruchtbaar voor U, Heer.

Wee mij, met wie ben ik te vergelijken?
Niet ben ik te vergelijken met deze wateren,
want ook deze wateren zijn vruchtbaar voor U, Heer.

Wee mij, met wie ben ik te vergelijken?
Niet ben ik te vergelijken met deze aarde,
want ook deze aarde brengt haar vruchten voort in haar seizoen en prijst U, Heer!"

En zie, er verscheen een engel van de Heer, die tot haar sprak: "Anna, Anna, de Heer heeft uw gebed verhoord. Gij zult ontvangen en baren en heel de wereld zal over uw nakomelingschap spreken." En Anna antwoordde: "Zo waar de Heer, mijn God, leeft, als ik een kind krijg, hetzij een jongen of een meisje, zal ik het als gave afstaan aan de Heer, mijn God, en het zal Hem zijn leven lang dienen."

In de negende maand baarde Anna. En zij zei tot de vroedvrouw: "Wat is het?" Deze antwoordde: "Een meisje." Toen zei Anna: "Op deze dag is mijn ziel groot gemaakt." En zij legde het kind neer. En toen de dagen vervuld waren reinigde Anna zich en gaf zij het kind de borst. En zij gaf het de naam Maria.

Uit het Proto-Evangelie van Jacobus (§§ 3 Klaagzang van Anna, 4.1, 5.2)